Ontbinding van de Verenigde Oost-Indische Compagnie
De Verenigde Oost-Indische Compagnie had twee eeuwen wisselend succes gekend, maar aan het einde van de achttiende eeuw bereikte het bedrijf een dieptepunt. Op 17 maart 1798 werd de VOC formeel ontbonden: de schulden en bezittingen van het bedrijf werden overgenomen door de staat.
Oprichting VOC
Op 20 maart 1602 kreeg de Verenigde Oost-Indische Compagnie van de Staten-Generaal het octrooi, ofwel het alleenrecht, om handel te drijven in Azïe. De VOC was een samenvoeging van zes bestaande compagnieën. Het octrooi was geldig tot en met 1623 maar werd maar liefst zeven keer verlengd.
De VOC was destijds het grootste handelsbedrijf ter wereld en was tevens de eerste organisatie met vrij verhandelbare aandelen. Behalve het voeren van handel was het doel van de VOC het opzetten van een netwerk van overzeese factorijen. Om handel af te dwingen beschikte de VOC over haar eigen oorlogsschepen. In feite had het bedrijf net zoveel rechten als een soevereine staat. De zes kantoren van het bedrijf waren gevestigd in Amsterdam, Middelburg, Enkhuizen, Delft, Hoorn en Rotterdam.
Successen van de VOC
In 1602 had de VOC maar liefst ruim 6 miljoen gulden verzameld als startkapitaal. Dit was ingelegd door aandeelhouders die naar dividend betaald werden. In de beginjaren van het handelsbedrijf kregen de aandeelhouders nauwelijks uitbetaald. De startkosten waren hoog en tijdens de eerste expedities viel de VOC in Azië de Portugezen aan, wat veel geld kostte.
Vanaf 1610 werden de aandeelhouders tot hun ongenoegen in specerijen uitbetaald. Bovendien behaalden zij tot 1622 gemiddeld 10% rendement per jaar, veel lager dan verwacht. Na 1623 werd het dividend hoger en vaker uitgekeerd. Gedurende de zeventiende eeuw lagen de koersen van het bedrijf meestal rond de 400% - een gouden tijd voor de VOC.
Ondergang van de VOC
In de achttiende eeuw werd nog steeds jaarlijks een dividend uitgekeerd van 12,5% of zelfs meer. Helaas was in deze tijd de kas al bijna leeg: er was geen enkele relatie meer tussen de winst en het uitkeren van dividend. Het falende beleid wordt vaak toegeschreven aan de bewindslieden. In de zeventiende eeuw bestond het bewind voornamelijk uit kooplieden die een kundig beleid uitvoerden. In de achttiende eeuw bestond de leiding voornamelijk uit regenten die niet bezig waren met de lange termijn van het bedrijf. Een andere factor die zijn weerslag had op de winst was de verschuiving van de interesse in luxegoederen naar minder winstgevende massagoederen.
De genadeklap voor de VOC was de Vierde Engels-Nederlandse Oorlog (1780-1784). De Engelsen wisten het Nederlandse handelsverkeer tussen Europa en Azië stil te leggen en namen veel Nederlandse factorijen in. Omdat hierdoor geen producten aankwamen in Nederland liepen de schulden van het bedrijf hoog op.
In 1795, met de oprichting van de Bataafse Republiek, werd besloten dat het bedrijf genationaliseerd moest worden. Op 17 maart 1798 nam de staat alle schulden en bezittingen van de VOC over, waarna de Verenigde Oost-Indische Compagnie officieel ontbonden werd. Op 31 december 1799 verliep het laatst lopende octrooi en hield de VOC op te bestaan.
Bronnen:
- Kunst-en-cultuur.infonu.nl, De ondergang van de verenigde Oost-Indische Compagnie
- Voc-kenniscentrum.nl, Oprichting, Organisatie en Ondergang
- Voc-kenniscentrum.nl, Succes VOC
- Vocsite.nl, Organisatie van de VOC