Wat is geluk? Een geschiedenis in 3 citaten
In de loop der tijd is de definitie van geluk telkens veranderd. Bovendien betekende geluk niet voor iedereen hetzelfde. De vraag ‘wat is geluk?’ kent een lange geschiedenis. Aan de hand van deze 3 citaten krijg je een goed beeld van hoe die verliep.
1. Aanhoudend slagen
‘Aanhoudend erin slagen te bemachtigen wat je van het ene moment op het andere wilt hebben, dat wil zeggen dat het je aanhoudend goed gaat […]’ – Thomas Hobbes (1588 – 1679)
Dat was volgens de 17e-eeuwse Engelse filosoof Thomas Hobbes de definitie van geluk. In zijn boek Leviathan (1651) verbond hij geluk daarmee aan macht. We streven geluk na voor zover we macht nastreven, aldus Hobbes. Daarmee brak hij radicaal met het klassieke en middeleeuwse idee dat geluk een einddoel was, dat bijvoorbeeld door heel wijs te zijn of door goed te leven uiteindelijk vergaard kon worden. Voor Hobbes was geluk eerder een middel, een instrument om een prettig en machtig leven te krijgen. Daarvoor bestond wat hem betreft geen recept, geen gedragsvoorschrift of levenswijze die daarbij zou helpen, zoals zijn voorgangers dachten. Voor Hobbes was geluk voor ieder individu verschillend, zolang het maar hielp om het alternatieve einddoel, macht, te vergaren.
2. Steeds een nieuw doel
'Het geluk is een bal waar wij achteraan rennen wanneer hij rolt en die wij voort trappen wanneer hij stil komt te liggen […] men is heel moe wanneer men eindelijk besluit te gaan rusten en de bal de bal te laten.' – Madeleine de Puisieux (1720 – 1798)
Dat het niet vastligt wat geluk is, was de 18e-eeuwse schrijfster en feministe Madeleine de Puisieux ook duidelijk. In de achttiende eeuw werd geluk steeds meer gezien als een aaneenschakeling van mooie en gelukzalige momenten, iets dat eindeloos nagejaagd moest worden. ‘Gelukkig zijn’ bestond in dat idee eigenlijk niet meer, het kon namelijk altijd nóg beter en nóg mooier. Het type geluk dat Madame de Puisieux in Les Caractères (1750) beschrijft, richtte zich op het gevoelsleven. Geluk was voor 18e- en 19e-eeuwse romantici een gevoel in het hier en nu, niet een middel tot macht, zoals Hobbes vond, of een einddoel, zoals men in de middeleeuwen en oudheid dacht. Maar dat maakte De Puisieux en haar tijdgenoten wel onzeker: wanneer ben ik gelukkig en is dat wel haalbaar? Niet iedereen was daarvan overtuigd. De Franse filosoof Jean-Jacques Rousseau geloofde bijvoorbeeld dat het verlangen naar geluk de mens was aangeboren, maar dat het tegelijkertijd onmogelijk was om dat in deze wereld te realiseren.
3. Acceptatie en bescheidenheid
'Een kalm en bescheiden leven brengt meer geluk dan het najagen van succes en de voortdurende rusteloosheid die dat met zich meebrengt.' – Albert Einstein (1879 – 1955)
Toen hij op reis in Japan in 1922 geen fooi op zak had, gaf Albert Einstein een hotelmedewerker in plaats daarvan een briefje met daarop zijn recept tot geluk. Uit zijn woorden sprak berusting: geluk ontstaat niet uit het onophoudelijk najagen van gelukzaligheid, maar uit acceptatie en waardering voor wat je al hebt. Einstein leefde in een snel veranderende maatschappij, waarin ten gevolge van de industriële revolutie en de modernisering steeds meer materiële zaken voor steeds meer mensen beschikbaar werden. Dat leidde tot materialistische manie en het steeds willen uitbreiden van vermogen en bezit. Maar toch: de volkswijsheid ‘geld maakt niet gelukkig’ werd spoedig ondervonden. Het leidde tot een nieuw idee van wat geluk is. Geluk bestaat daarom voor veel mensen in een tijd van materiële overvloed vooral uit acceptatie en bescheidenheid, zo vond ook Einstein. Tevredenheid was voor hem de sleutel tot geluk, en dat is het voor veel mensen vandaag de dag nog steeds.
Bronnen:
- Rob Hartmans/Groene Amsterdammer, ‘De geschiedenis van geluk’
- Frank de Vita, ‘Hobbes Concept of Felicity’
- NOS, ‘Einsteins recept voor geluk brengt 1,1 miljoen euro op’
Afbeelding:
Repos dans les récoltes (1865), William Bouguereau. [Public Domain via Wikimedia Commons]