wat zijn gilden geschiedenis van gilden

Wat zijn gilden?

In 2021 is het thema van de Maand van de Geschiedenis ‘aan het werk’. In de breedste definitie zijn we al sinds mensenheugenis aan het werk. Tijdens de Middeleeuwen ontstond er een nieuwe manier waarop mensen met een bepaald beroep zich konden verenigen in één organisatie of belangengroep: het gilde. Wat was het gilde en hoe ontwikkelde het zich tijdens de middeleeuwen en de periode daarna?


Ontstaan van het gilde


Tijdens de Romeinse tijd bestonden er al een soort bonden voor bepaalde beroepsgroepen, collegia genoemd. Vaklieden konden zich hier vrijwillig bij aansluiten. In de middeleeuwen werden er echter steeds meer van dit soort belangengroepen opgericht. Dit had te maken met de toenemende groei van de steden: steeds meer mensen verlieten het platteland voor de stad. Hierdoor ontstond bij veel vaklieden de behoefte zich te organiseren, zodat ze als collectief konden optreden en invloed konden uitoefenen, en tegelijkertijd onderling een vorm van sociale zekerheid konden garanderen. De vakorganisaties die hieruit ontstonden deden dit door middelen te delen en onderling afspraken te maken over de uitoefening van hun vak. Deze vakorganisaties werden gilden genoemd en doken op over heel Europa.


De eerste gilden die ontstonden waren koopliedengilden. Door die gilden konden de kooplieden de risico’s op hun handel over lange afstand verspreiden en elkaar ondersteunen. De eerste vermelding van een Nederlandse koopmansgilde stamt al uit 1020. Dit gilde bevond zich in Tiel. Maar één van de meest bekende en invloedrijke koopliedengilden was de Duitse Hanze. Dit was een handelsverbond tussen Noord-Europese steden dat stamde uit de 13e eeuw. Ook steden in de Lage Landen, zoals Zwolle en Groningen, maakten hier deel van uit. Het handelsverbond was zo invloedrijk dat het machtige koninkrijken economische blokkades kon opleggen als deze niet met de Hanzesteden meewerkten. Door de urbanisatie nam naast de handel ook het aantal ambachten toe, waardoor steeds meer beroepsverenigingen ontstonden. De wevers en bakkers waren hiervan de eersten die zich organiseerden. Een ander belangrijk gilde was het schuttersgilde, dat ontstond tussen de 11e en 13e eeuw als bescherming voor gerechtigheid en geloof.


Vooral in de oudere steden van de Lage Landen, zoals Gent en Utrecht, ontpopten de gilden zich tot machtige groeperingen. In veel steden leidde dit tot grote spanningen tussen het stadsbestuur en de gilden. In Utrecht kwam het in 1274 bijvoorbeeld tot een opstand, waarbij het stadsbestuur tijdelijk werd overgenomen door de gilden. Hoe machtig de gilden konden worden, bleek tijdens een conflict in Vlaanderen aan het begin van de 14e eeuw. De Vlaamse steden vielen officieel onder de heerschappij van de Franse koning Filips de Schone. Maar toen de spanningen tussen Frankrijk en Engeland opliepen, kozen de Vlaamse steden partij voor Engeland. De handelaren in de steden verdienden meer geld aan de handel met de Engelsen dan aan de handel met Frankrijk. Het liep uit op een oorlog waarin de Vlaamse troepen werden aangevoerd door een belangrijke wever uit Brugge, Pieter de Coninck. Hij wist de steun van veel ambachtslieden te winnen. Ook werden de schatkisten van de Vlaamse gilden geraadpleegd voor de financiering van de opstand. Hoe veel middelen de gilden op die manier konden verzamelen, bleek tijdens de Guldensporenslag, toen het ridderleger van de Franse koning het aflegde tegen het door de gilden betaalde Vlaamse leger. Maar niet overal vormden de gilden een bedreiging voor stadsbesturen. De vakverenigingen kregen over heel Europa een eigen vorm. In Venetië werden de gilden bijvoorbeeld via speciale rechtbanken gecontroleerd, zodat ze geen kans kregen om politieke macht te verkrijgen in de stad. Even verderop, in Florence, wisten de leden van de gilden juist wel grote politieke macht te verkrijgen.


Hoe werd je lid van een gilde?


Wat de middeleeuwse gilden onderscheidde van hun “voorgangers” was dat lidmaatschap van een gilde verplicht was. Om een beroep in een stad uit te mogen voeren, moest een ambachtsman lid worden van het gilde. Gilden waren echter niet toegankelijk voor iedereen: bepaalde bevolkingsgroepen waren uitgesloten van toetreding, bijvoorbeeld joden, horigen en onechte kinderen. Vrouwen werden vaak ook niet toegelaten.


Als je wel in aanmerking kwam om toegelaten te worden tot een gilde, moest je daar nog wel wat voor doen. Om je officieel bij een gilde aan te mogen sluiten moest je namelijk eerst in opleiding bij een meester. Ondanks dat niet alle gilden in Europa hetzelfde waren, bestond het proces van leerling tot meester op veel plekken wel grotendeels uit dezelfde fasen. De opleiding tot meester duurde vaak wel vijf tot negen jaar en werd afgesloten met een soort eindexamen in de vorm van een meesterproef. Deze meesterproef bestond vaak uit het fabriceren van een eindproduct. Als de leerling, die na enige tijd ‘gezel’ genoemd werd, slaagde voor de meesterproef, kon hij toetreden tot het gilde en zijn eigen bedrijfje of werkplaats openen. De opleiding was onbetaald en daarmee vergelijkbaar met een stage, maar de leerlingen kregen vaak wel eten en onderdak aangeboden bij hun meester. Als de gezel de opleiding en de meesterproef doorstaan had, mocht hij zelf ook leerlingen aannemen.



Taken van het gilde


De leden van het gilde maakten onderling afspraken over prijzen en de kwaliteit van de producten die ze op de markt brachten. Ook de productiemethoden werden vooraf vastgesteld: iedereen werkte dus op dezelfde manier. Hierdoor konden de verschillende ambachtslieden elkaar niet wegconcurreren, maar kreeg ieder een gelijke kans om zijn beroep uit te voeren. Gilden hadden in hun eigen regio dan ook een monopolie op het product dat vervaardigd werd. De meesters en hun leerlingen werkten op kleinschalige werkplaatsen. Binnen het gilde werd sterk gecontroleerd op kwaliteit en klachten over bepaalde producten werden zeer serieus genomen. Wie een regel overtrad, werd dan ook beboet.


wat zijn gilden geschiedenis


De maatschappelijke rol van gilden


Gilden hadden een eigen wapen en waren vaak verbonden aan een heilige. Om deze heilige te eren hadden ze een kapel in de lokale kerk. De kerk was dan ook een belangrijke bondgenoot van de gilden. Ook deden de leden van de gilden aan liefdadigheid: armen en mensen die geen lid waren van het gilde werden ook geholpen. De gilden zetten zich daarbij in voor de stad door het bouwen van scholen, wegen en kerken. Het gilde zorgde ook voor sociale zekerheid: het nam de kosten voor begrafenissen van leden op zich, evenals de zorg voor weduwen en wezen van leden. In geval van ziekte of diefstal werden de leden financieel gecompenseerd uit het bedrijfskapitaal van het gilde. Voor de kinderen van de eigen leden werd ook een scholing geregeld, deze kinderen kregen dus voor de opleiding tot meester van het gilde al basisonderwijs.


Het bestuur van een gilde vestigde zich vaak in een gildehuis. Hier konden de leden van het gilde samenkomen en vergaderen. Hier werden bijvoorbeeld ook de prijs- en kwaliteitsafspraken gemaakt. Bovendien werd hier het archief bijgehouden. Er was ook ruimte voor feestelijkheden: in het gildehuis werden diners gegeven. Het gildehuis was vaak een luxueus gebouw dat de status van het gilde weerspiegelde. Veel gildehuizen zijn tegenwoordig populaire toeristische trekpleisters, zoals de vele gildehuizen aan de Grote Markt in Brussel.


De belangrijkste maatschappelijke taak van de gilden was het opkomen voor de belangen van de eigen beroepsgroep. De gilden waren in dit opzicht vergelijkbaar met hoe vakbonden tegenwoordig te werk gaan: de gilden zetten zich bijvoorbeeld in voor minder werkuren en het recht op vakantiedagen. Dit werd bereikt door stakingen of onderhandelingen met het stadsbestuur en verstrekkers van leningen. Soms gingen gilden hier zo ver in dat ze zelfs deel uit gingen maken van het stadsbestuur.



Het beste van IsGeschiedenis in je inbox? Schrijf je in voor onze nieuwsbrief! Helemaal niks missen? Volg ons op Facebook!



Kritiek op de gilden 


Waar gilden in hun bloeiperiode zeer populair waren en de economie van de steden deden opbloeien, werd de exclusiviteit van de gilden in de loop der jaren een steeds groter pijnpunt. Veel leerlingen werden geweigerd en de leerlingen die wel werden aangenomen waren vaak de zoons van de huidige meesters. Ook kregen de zoons van leden voorrang op buitenstaanders om een eigen werkplaats te openen. De kosten van een opleiding tot meester liepen bovendien soms zo hoog op dat alleen de rijke stadsinwoners de opleiding konden betalen.


Ondanks dat er streng gecontroleerd werd op de kwaliteit van de producten, werd innovatie sterk belemmerd door de vaste prijs- en kwaliteitsafspraken en het monopolie. De meesters waren zo gewend en gebonden aan de productiemethoden en het eindproduct dat hieruit tot stand kwam, dat er niet vernieuwd werd en de ambachtsindustrie tot stilstand kwam. Dit werd steeds meer gezien als probleem omdat het de vooruitgang en daarmee ook de economie van de stad in de weg stond.


Gilden in verval


wat zijn gilden geschiedenisDe kritiek op de gilden nam vanaf de 18e eeuw steeds verder toe en tegelijkertijd ontstonden er ook veel interne conflicten tussen de meesters en gezellen. Voor die laatsten werd het moeilijker om een meester te worden, omdat er steeds hogere eisen gesteld werden aan meesterproeven. Daarbij vonden er steeds meer veranderingen plaats in de sociale en economische structuur van Europese maatschappijen. Koopliedengilden groeiden uit tot grote handelsbedrijven en meesters van ambachtsgilden ontpopten zich tot ondernemers, niet met gezellen maar met werknemers. Er kwamen steeds meer voorstanders van vrije handel, dus zonder monopolies en vaste prijsafspraken. Tijdens de Franse Revolutie werden de gilden zelfs gezien als achterhaalde restanten van het middeleeuwse feodalisme. Frankrijk was dan ook één van de eerste landen die een verbod op de gilden invoerde. In 1808 schafte Lodewijk Napoleon de gilden voor het eerst af in Nederland. De gilden werden nog een aantal keer opnieuw toegestaan en weer afgeschaft, maar ze verdwenen nooit helemaal. Tot op de dag van vandaag bestaan er nog een aantal kleine ambachtsgilden in Nederland, waarvan het Smedengilde van St. Eloy in Utrecht de enige is die stamt uit de middeleeuwen. In Noord-Brabant en Limburg zijn vandaag de dag ook nog veel schuttersgilden actief.


Bronnen:



Afbeeldingen:


Ook interessant: 

Landen: 

Tijdperken: 

Nu in de winkel

Het nieuwe nummer is verschenen. Koop dit nummer bij een kiosk of boekhandel bij jou in de buurt

Ga mee op ontdekkingstocht naar archeologische vindplaatsen in binnen- en buitenland!

Covers OA

Iedere maand meeslepende en prachtig geïllusteerde verhalen over de geschiedenis van Amsterdam.

Meld je nu aan voor onze nieuwsbrief.