Leibniz: we leven in de beste van alle mogelijke werelden
Gottfried Wilhelm Leibniz, een van de grootste denkers van de 17e eeuw, beargumenteerde dat de werkelijke wereld waarin we leven de beste van alle mogelijke werelden is. In welke historische context deed hij deze uitspraak?
Leibniz’ brede invloed en interesse
Gottfried Wilhelm Leibniz werd 1 juli 1646 geboren in Leipzig. Al op jonge leeftijd had Leibniz een grote interesse in filosofie en religie. In 1661, op vijftienjarige leeftijd, besloot Leibniz filosofie te gaan studeren aan de universiteit van Leipzig. Twee jaar later raakte hij erg gepassioneerd voor algebra en meetkunde. In 1672 ontmoette Leibniz in Parijs de Hollandse wetenschapper Christiaan Huygens die vervolgens zijn mentor werd. Leibniz was in zijn levensloop zeer gemotiveerd om wetenschappers te laten samenwerken. Zo gaf Leibniz het advies aan de vorst Frederik III van Brandenburg om een academie op te richten. Dit advies werd opgevolgd en in 1700 stichtte de vorst, die een jaar later gekroond werd tot Koning van Pruisen, de Pruisische Academie van Wetenschappen. Naast zijn bijdrages aan de wiskunde en natuurkunde bestudeerde Leibniz ook nog steeds filosofische werken van onder andere René Descartes en Blaise Pascal.
De Theodicee
Een van de meest invloedrijke werken van Leibniz was zijn Theodicee (1710). Een theodicee is een betoog die het geloof in het bestaan van een almachtige en volmaakt goede God rechtvaardigt ondanks dat er kwaad in de wereld bestaat. Leibniz stelt in zijn versie twee eeuwenoude basisvragen: ‘Wat is de ultieme reden voor het bestaan van de wereld?’ en ‘Waarom bestaat deze wereld en niet een andere mogelijke wereld?’. Leibniz wilde met dit werk zijn filosofische ideeën verzoenen met het Christelijke geloof en een argument formuleren tegen een van de centrale kritieken op het Christelijke geloof: als God goed, wijs en almachtig is, hoe komt het kwaad dan in de wereld?
De ultieme reden voor het bestaan van de wereld
Er is geen gebeurtenis of een verzameling van gebeurtenissen in de wereld die het bestaan van de wereld noodzakelijk maken. Het bestaan van de wereld moet volgens Leibniz dus rusten op iets dat zich buiten de wereld bevindt. Deze externe reden voor het bestaan van de wereld is volgens Leibniz God want alleen God kan buiten de wereld bestaan.
Waarom bestaat deze wereld en niet een andere?
Wat zorgt ervoor dat deze specifieke wereld Gods creatie is en niet een andere wereld? Een goed en volmaakt wezen zou toch niet een wereld creëren waarin ook het lijden en het kwaad voorkomen? Leibniz lost dit op door te zeggen dat een geschapen wereld altijd imperfect is en dat God, in al zijn goedheid, de best mogelijke wereld heeft gecreëerd: met zo min mogelijk imperfecties. Het kwaad in deze wereld is de imperfectie van de geschapen wereld en is in de kleinst mogelijke hoeveelheid aanwezig.
De Candide van Voltaire als kritiek op Leibniz
Voltaire kon zich niet vinden in Leibniz’ optimisme en leverde kritiek in zijn roman Candide ou l’Optimisme (1759). Het verhaal gaat over een jongeman die, samen met zijn leraar en filosoof Pangloss, op reis gaat en daarbij voortdurend mensen ontmoet die de meest afschuwelijke dingen hebben meegemaakt. Voltaire toont door middel van het satirische verhaal dat er teveel ernstige vormen van lijden in de wereld zijn om te kunnen geloven dat God de beste van alle mogelijke werelden heeft geschapen. Zo zegt Candide in het boek: “Als dit de best mogelijke wereld is, hoe moeten die andere dan wel niet zijn?”. Candide concludeert, na allerlei vreselijke ervaringen , dat het optimistische idee van onze wereld als de best mogelijke wereld niet echt geloofwaardig is.
bronnen
- Encyclopedia Brittanica: Gottfried Wilhelm Leibniz
- Encyclopedia Brittanica: Candide by Voltaire
-
Emmanuel, S. M. (2000). The Blackwell Guide to the Modern Philosophers-From Descartes to Nietzsche.
afbeelding
Christoph Bernhard Francke [Public domain], via Wikimedia Commons